Kleinere kinderen kunnen om twee hoofdredenen bang zijn voor de ouders. Kinderen kunnen bang zijn dat de ouders hun kracht verliezen en zij niet meer in staat zijn voor hen te zorgen. Ook kunnen kinderen er voor vrezen dat ouders of verzorgers onvriendelijk worden en niet meer geven om hun lot. Deze angsten horen echter bij de normale ontwikkeling van uw zoon of dochter. Hoe gaat u hier als ouder mee om? Hoe kunt u dit voorkomen? Waarom is de ouderlijke liefde van groot belang bij bange baby’s en kinderen?
Waarom kinderen bang kunnen zijn voor ouders
Onder normale omstandigheden vindt het kind zijn ouders zowel sterk (ze zijn in staat hem te beschermen en voor hem te zorgen) als sympathiek (ze zijn daartoe bereid). De angsten van het kind kunnen derhalve twee kanten uit: het kan bang zijn dat zijn ouders hun kracht zullen verliezen en niet langer in staat zullen zijn om voor hem te zorgen, maar het kind kan er ook bang voor worden dat ze onvriendelijk zullen worden en dus niet langer breid zullen zijn zich zijn lot aan te trekken. In het eerste geval maakt het kind zich zorgen over zijn ouders en kan het zichzelf verwijten maken aangaande hun werkelijke of denkbeeldige ziekte of andere calamiteiten. In het tweede geval het kan het kind vinden dat het de ouderlijke liefde onwaardig is en die niet verdient.
Normale ontwikkeling
Iedere vrees kan een groot angstgevoel veroorzaken, maar van de in de tweede plaats genoemde vorm van vrees is een bepaalde hoeveelheid noodzakelijk voor de normale ontwikkeling. Om twee redenen onthouden de mensen zich van asociaal gedrag: schaamte voor de buitenwereld en/of zelfbeheersing. In de pas lopen met de buitenwereld staat gelijk aan de vrees voor vergelding en straf; indien ouders hun kind verstandig willen opvoeden, dienen zij zijn vrijheid te limiteren en vastomlijnde regels op te stellen. Mensen die zich niet opgewassen voelen tegen moord, vervallen eerder tot de misdaad dan mensen die vrezen voor de gevolgen van hun asociaal gedrag. Als ouders asociale daden en eerlijkheid door de vingers zien, en/of zijzelf hierin het voorbeeld geven, mag men aannemen dat het kind een asociale persoonlijkheid zal worden.
Behandelen met liefde en zorg
Er zijn zowel liefde als vrees voor nodig om het kind in het juiste spoor te leiden. Kinderen hebben liefde en zorg nodig maar ze moeten ook leren bang te zijn om iets verkeerds te doen, willen ze goed aangepaste volwassenen worden. De vrees voor afkeuring en straf namens de ouders is een allereerste vereiste voor maatschappelijke aanpassing.
Rekening houden met anderen
Goed aangepaste, eerlijke volwassenen gaan niet impulsief te werk en kwetsen anderen niet, hoofdzakelijk omdat zij innerlijke remmingen en zelfbeheersing hebben aangekweekt. Een mensenkind komt met hoegenaamd geen remmingen ter wereld. Kleine kinderen bevuilen zich op het moment dat zij drang in de blaas of ingewanden voelen; ze huilen als ze zich bezeren en vallen in slaap als ze vermoeid zijn. Ze zijn egocentrisch en het duurt jaren voordat ze met anderen rekening gaan houden.
Ouderlijke liefde
De ouderlijke liefde roept de liefde van het kind op. Hoe liefdevoller, besluitvoller, beschermender en sterker de ouders op het kind overkomen, des te meer is het genegen hun regels en normen te aanvaarden. Het kind houdt van hen is bang hun liefde kwijt te raken. Het kind vereenzelvigt zich met hun verboden en geboden en handelt van lieverlede of het zijn eigen regels waren waaraan het dient te gehoorzamen. Het kind identificeert zich met zijn ouders en ontwikkelt een deel van zijn persoonlijkheid dat zichzelf controleert, door Freud het superego genoemd. Het superego is de zichzelf opgelegde controle, het geweten, en het omvat de morele normen van zijn ouders en van de gemeenschap als totaliteit. De ouderlijke liefde en de vrees die liefde te verliezen zijn de noodzakelijke ingrediënten voor de morele ontwikkeling.